Auteur: Wiechert Eschbach, docent en onderzoeker BIM op Hogeschool Windesheim
Een modelleur moet van vele markten thuis zijn. Dat is de praktijk, als we wél aangeven welke informatie er in een BIM-model moet worden verwerkt, maar deze informatie niet ter beschikking staat aan de modelleur. Zolang dit blijft bestaan, is de kwaliteit van een BIM-model zo goed als de modelleur en diens omringende workflow.
Groot deel van ‘as-built’ BIM-modellen nog niet op voldoende niveau
Op Hogeschool Windesheim wordt een onderzoek uitgevoerd naar informatieoverdracht in het energietransitieproces. Een manier om te weten te komen wat er gebeurt met de informatie in BIM-modellen na realisatie, is aankloppen bij bedrijven die met deze modellen werken: vastgoedeigenaren en ondersteunende datasoftwarebedrijven. Het blijkt dat een groot deel van de ‘as-built’ BIM-modellen nog niet op een voldoende niveau zijn om de data betrouwbaar over te kunnen dragen voor gebouwbeheer. Aanvullen of opnieuw modelleren komt veel voor. Dat kan te maken hebben met onduidelijke afspraken, maar ook met de complexiteit van het inwinnen en verwerken van gegevens.
Wie is eigenaar van welke data?
Er komt nogal wat op een modelleur af. Er bestaan verschillende informatieleveringsspecificaties, die nagelopen moeten worden. Informatie vragen is één ding, maar belangrijker nog is de vraag waar de modelleur die gevraagde gegevens vervolgens vandaan haalt. Een belangrijke stelregel in de informatiewereld is dat data een eigenaar moet hebben, met andere woorden: iemand moet de verantwoordelijkheid voor de betrouwbaarheid van de data nemen.
Het eigenaarschap van alle in een model aanwezige data kan onmogelijk bij een modelleur worden gelegd. Er wordt informatie gevraagd over meerdere vakgebieden. Niet voor elk vakgebied is een apart model aanwezig. Bijvoorbeeld de bouwfysische eigenschappen van bouwmaterialen worden veelal door een bouwkundige in een model geplaatst, simpelweg omdat deze de bouwkundige objecten plaatst, bestaande uit die materialen. In sommige softwarebibliotheken is informatie gegeven, maar dan is de vraag waar die gegevens vandaan komen en hoe betrouwbaar deze eigenlijk zijn?
Onderscheid vast en variabele informatie
Verantwoordelijk voor bijvoorbeeld de bouwfysische gegevens is de bouwfysicus. De juiste weg is dan om een lijst met gegevens van de bouwfysicus door de modelleur te laten verwerken. Het eigenaarschap blijft daardoor helder: er is een lijst aanwezig in het dossier. Bij installatiecomponenten of bepaalde gebouwcomponenten is sprake van leveranciersinformatie. De fabrikant/leverancier is verantwoordelijk voor de aanwezige informatie in die objecten. Grofweg bestaan er dus twee soorten informatie: de ‘vaste’ informatie van objecten en de variabele informatie die afhankelijk is van productkeuzen in het ontwerptraject.
Een aanbeveling vanuit het onderzoek is om bij de start van een project in het BIM Uitvoeringsplan (Model BUP) ook op te nemen dat een projectbibliotheek wordt samengesteld. Daarin zijn de gekozen eigenschappen vastgelegd in de objecten. In de praktijk zal een moment in het project moeten worden gekozen waarop deze gegevens vastgesteld moeten zijn. Dan kan de modelleur op basis van de aangeleverde gegevens de projectbibliotheek samenstellen.
Verwachting: andere inrichting ontwerpproces
Naar verwachting zal dit leiden tot een andere inrichting van het ontwerp- en modelleerproces, omdat sommige gegevens nu eerder bekend moeten zijn dan tot nu toe gebruikelijk is. Of omgekeerd: het modelleren kan feitelijk pas gebeuren nadat in een ontwerpfase keuzen voor materialisering en daarmee eigenschappen zijn bepaald. Voor de objecten van leveranciers geldt bovenstaande niet. De gevraagde eigenschappen horen tot het object en kunnen vanuit een objectenbibliotheek worden betrokken. Natuurlijk moeten de objecten op enig moment gevalideerd zijn.
Conclusie: gegevensvraag én gegevenslevering standaardiseren!
Een conclusie van het onderzoek is dat er grote behoefte is aan standaardisatie van zowel de gegevensvraag als de gegevenslevering. Eenduidige informatievastlegging en bibliotheken met gevalideerde data zouden daar een grote rol in kunnen spelen. Als gewerkt kan worden met objecten waarin gevraagde informatie al correct is vermeld, hoeft de modelleur niet apart gegevens op te zoeken en in te voeren. De kwaliteit van de bibliotheek maakt dan het werken met data voor de modelleur gemakkelijker en tegelijk het resultaat betrouwbaarder. De kwaliteit van de data zal stijgen omdat niet de modelleur, maar de objecteigenaar verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de data. De bibliotheekbeheerder zal moeten borgen dat de data betrouwbaar is. Dit is geen nieuw inzicht: de open Uniforme Objecten Bibliotheek (UOB) kent deze opzet.
Maar hetzelfde geldt voor de gegevens die gedurende het ontwerptraject worden gegenereerd uit keuzen en berekeningen. De projectpartners zijn uiteraard zelf verantwoordelijk voor de data. Uit die data kan dan een projectbibliotheek worden opgesteld, zodat de gegevens eenduidig vastliggen en gebruikt kunnen worden. Hier is sprake van een validatie vanuit het projectteam, een aparte stap in het ontwerpproces.
Wat dit betekent voor modelleren? Lees de volgende blog!
Resumé: gegevensbeheer in een project heeft behoefte aan zowel gestandaardiseerde, uiteraard adequate projectoverstijgende bibliotheken én aan een specifieke, gevalideerde projectbibliotheek. Deze projectbibliotheek moet worden samengesteld bij aanvang van het modelleren en gevuld met door de ontwerpende partijen aangeleverde juiste gegevens. Dit heeft gevolgen voor het moment van modelleren in het ontwerp- en realisatieproces. Meer daarover de volgende keer.
Meer blogs van Wiechert over dit thema