In de praktijk is er vaak nog sprake van één BIM Regisseur in een project, die gewoonlijk wordt aangewezen door de belangrijkste opdrachtnemende partij. In dit Model Informatieprotocol geldt als uitgangspunt dat er niet alleen aan de zijde van de Opdrachtnemer een BIM Regisseur nodig is, maar ook aan de zijde van de Opdrachtgever (de ‘BIM Regisseur OG’). Daarmee geven we ook invulling aan de bepaling uit de NEN-EN-ISO 19650-2 dat de opdrachtgevende partij een persoon moet aanstellen die in het project verantwoordelijk is voor het informatiemanagement aan opdrachtgeverszijde.
‘BIM Regisseur’ is een rol, de projectmedewerker die deze krijgt toebedeeld, kan ook nog andere taken hebben in het project. Tegenwoordig gebruiken organisaties voor deze rol ook wel de term ‘Informatiemanager’, omdat het informatiemanagement in een project een breder veld bestrijkt dan (3D) BIM alléén. Wij hanteren hier voorlopig nog de term ‘BIM Regisseur’, omdat veel organisaties in de sector de ‘Informatiemanager’ al kennen als een staffunctionaris.
In het Model Informatieprotocol is een aantal taken en verantwoordelijkheden van BIM Regisseur OG genoemd, die ‘standaard’ tot diens pakket behoren. Ze zijn mede gebaseerd op de NEN-EN-ISO 19650-2. Ga na of en in hoeverre project specifieke aanvullingen noodzakelijk of wenselijk zijn.
Bij “informatieleveringen aan de ON” kun je denken aan informatie over de bestaande situatie, bestaande areaalgegevens, het Programma van Eisen of de Vraagspecificatie, de Informatie-LeveringsSpecificatie (ILS) en het Informatieprotocol (IP).
In paragraaf 5.2.1 van NEN-EN-ISO 19650-2 is beschreven wat de minimale inhoud van een ILS moet zijn. In het Model Informatieprotocol is dit uitgewerkt in de volgend punten:
Het begrip “Level of Information Need” behoeft wellicht nadere toelichting. Voor dit onderwerp is een aparte Europese norm opgesteld: NEN-EN 17412-1:2020 Level of Information Need – Part 1: Concepts and principles. In deze norm wordt gesteld dat het detailniveau van te leveren informatie (bijvoorbeeld een 3D model) in een bepaalde fase afhankelijk is van wat je in die fase met de informatie wilt. Wil je bijvoorbeeld alleen de ruimtebehoefte van een trap in een ruimte weten, dan kun je in een 3D model volstaan met het modelleren van een eenvoudig blokje. Maar als je toekomstige gebruikers ook wilt laten zien hoe die trap eruit komt te zien, dan heb je aanzienlijk meer detail nodig. Het is dus heel belangrijk om duidelijk te maken waarvoor de uitgevraagde informatie zal worden gebruikt. Het bepalen van het niveau van de informatiebehoefte per informatielevering mag daarom ook worden gelezen als het specificeren van de gebruiksdoelen van de informatie: zie ook hoofdstuk 4 van dit Model Informatieprotocol. Het is dan aan de ON om de informatie op een passend uitwerkingsniveau aan te bieden. Het gaat hierbij overigens niet alleen om 3D geometrie, maar ook om alfanumerieke informatie (bijvoorbeeld parameters, spreadsheets e.d.) en om documentatie.
Schrijf bij voorkeur het gebruik van open informatiestandaarden voor..
Wat betreft de toe te passen methoden en procedures moet je bijvoorbeeld denken aan:
Een CDE is een virtuele plaats, waar (digitale) informatie, c.q. informatiecontainers van een project worden verzameld, bijgehouden, beheerd en verspreid voor en door betrokken partijen. Dankzij deze gemeenschappelijke plaats en doordat je nieuwe informatie maar één keer hoeft door te geven, is het (versie-)beheer van de informatie relatief eenvoudig en kun je misverstanden zoveel mogelijk voorkomen. In de ideale situatie is er één centraal CDE-platform waarvan alle projectpartners gebruik maken. In de praktijk is er echter meestal sprake van meerdere platforms via welke verschillende (combinaties van) projectpartners informatie uitwisselen. Dat kan, mits er goede afspraken worden gemaakt over de uitwisseling van data tussen deze platforms (bijvoorbeeld via API’s). Toe te passen platforms kunnen variëren van simpele applicaties als Dropbox en Sharepoint tot geavanceerde systemen als BIM 360, Dalux, Docstream of Chapoo.
De verwachting en bedoeling is dat het Digitaal Stelsel Gebouwde Omgeving (DSGO) waaraan in het kader van digiGO wordt gewerkt, in de toekomst een faciliterende rol gaat spelen in de data-uitwisseling tussen de verschillende platforms die bouwpartners gebruiken voor de opslag en het delen van projectdata.
Bij een CDE behoort de volgende workflow:
Een CDE is bijna altijd toegankelijk via internet en kan dus meerdere systemen bedienen, zoals een Document Management Systeem, een Model Management Systeem, een Issue Management Systeem en/of een Asset Management Systeem.
Volgens de norm is het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de OG om een CDE voor het project op te zetten. Dat is logisch, het genereren en delen van informatie begint immers bij deze partij!. Het implementeren van een CDE is specialistisch werk en veel opdrachtgevers zullen zelf niet de benodigde expertise en middelen in huis hebben. Daarom mag de OG een en ander uitbesteden aan de ON of een derde partij.
In paragraaf 5.1.6 van de NEN-EN-ISO 19650-2 wordt gesteld dat de Opdrachtgever ‘referentie-informatie’ en ‘gedeelde informatiebronnen’ moet vaststellen en via de CDE ter beschikking van de Opdrachtnemer moet stellen.
Bij referentie-informatie moet je onder meer denken aan:
Bij ‘gedeelde informatiebronnen’ moet je bijvoorbeeld denken aan:
Volgens de NEN-EN-ISO 19560-2 moet de OG in de ILS vermelden welke de gedeelde informatiebronnen zijn. Idealiter deelt de OG deze via de CDE, in het Informatieprotocol kunnen hyperlinks naar de betreffend bronnen worden opgenomen.