Auteur: Wiechert Eschbach, docent en onderzoeker BIM op Hogeschool Windesheim
Wiechert is vrijdag 31 mei gastspreker van de Online Friday. Lees hier meer en meld je aan >
De objectmodellen (in de volksmond BIM-modellen genoemd) die een bouwkundig ontwerper maakt, worden in de meeste gevallen niet gebruikt voor de realisatiefase. De aannemer begint vaak weer met het maken van een nieuw objectmodel. Er lijkt dus sprake van een scheiding tussen de ontwerp- en de realisatiefase.
De ene partij vindt dit jammer, omdat er zo geen foutloze overdracht plaatsvindt tussen deze fasen en de betrokken partijen. De ander vindt dat juist goed, omdat een ontwerpmodel een te lage detailgraad heeft en te weinig de juiste gegevens bevat. Opnieuw beginnen is dan beter en goedkoper.
Sequentieel proces
De zaak ligt toch nog wat ingewikkelder. Een bouwkundig ontwerper is namelijk niet de enige betrokken ontwerper. Er moeten ook een constructie en diverse installaties worden ontworpen. Ook de bouwfysicus wil input leveren op een deel van deze ontwerpen en prestatie-eisen vastleggen. Willen ze een integraal ontwerp realiseren, dan moeten deze partijen dus in de ontwerpfase samenwerken, en bij voorkeur digitaal informatie uitwisselen.
Nu is het ontwerpproces vaak sequentieel: de partijen laten na elkaar hun licht over een bouwkundig ontwerp schijnen en daarin lijkt een objectmodel een goed communicatiemiddel. Van de constructeur en de installatie-ontwerper wordt verwacht dat zij 3D-modellen maken, die uiteraard moeten kloppen. Maar daarbij moet je bedenken dat dit een output van hun ontwerp is. Deze modellen worden niet in het ontwerpproces gebruikt. Constructieve rekenmodellen bestaan uit draadmodellen en installatietechnische rekenmodellen hebben een ruimtemodel als basis. Mijn vraag is dus of een objectmodel wel zo geschikt is om in de ontwerpfase te gebruiken.
Tijdrovende aanpak
In het onderzoek ‘Energetisch beter met BIM’ is al geconcludeerd dat objectmodellen en energetische rekenmodellen niet goed op elkaar aansluiten. Ook luidde de conclusie dat hoe meer gegevens in een ontwerpfase via gebouwinformatiemodellen worden overgedragen, hoe meer werk dat oplevert.
Het heen en weer schuiven – en vooral het telkens moeten wijzigen – van gebouwinformatiemodellen door de sequentiële input van al die partijen, is tijdrovend. Zowel voor de daadwerkelijke modelleertijd, als voor het proces van wijzigingen doorgeven en vervolgens de aanpassing controleren en daarna vrijgeven. De conclusie is dan ook dat het gebruik van BIM-modellen in de ontwerpfase niet efficiënt is.
Voorkeur voor ruimtemodellen
In de gesprekken naar aanleiding van het onderzoek blijkt dat er meerdere partijen zijn die liever niet met objectmodellen willen werken, maar met ruimtemodellen. De woningcorporaties blijken voor hun eigen doeleinden de gegevens in ruimten (met name oppervlakten en functies) belangrijk te vinden en de (veelal technische) gegevens in objecten minder belangrijk.
De energetische rekenmodellen werken op basis van ruimtemodellen, dus in die stap hebben ruimtemodellen de voorkeur. De bouwfysici werken ook met ruimtegegevens, c.q. draadmodellen, om bouwfysische eisen vast te leggen. Tot slot blijken de woningcorporaties en toeleverende partijen in de beheerfase ook liever met ruimtemodellen te werken.
Drie harde proceslijnen
In het hele proces blijken er drie harde lijnen te kunnen worden getrokken. Zie onderstaande figuur:
*per adviseur (bouwfysica, constructie, installatie) kan het modeltype verschillen.
** wordt niet bewerkt, als input gebruikt
In de figuur is te zien dat in de ontwerpfase geen gebouwinformatiemodellen (BIM-model genoemd) worden gebruikt. Sterker, het 3D-model van de architect (wat misschien best een BIM-model zou kunnen zijn) wordt vaak genegeerd en er wordt een nieuw model gemaakt in de Definitief Ontwerpfase. Zoals het woord al zegt: het ontwerp is dan definitief. Hiermee zijn al twee harde lijnen benoemd.
De derde harde lijn is de overgang naar de beheerfase. Voor onderhoud wordt nog het BIIM-model gebruikt, maar de overige beheermodellen bestaan uit andersoortige modellen, hier informatiemodel genoemd. Bouwkundig en installatietechnisch zijn deze modellen sterk vereenvoudigd. De conclusie is dat er dus helemaal niet met één type model wordt gewerkt gedurende het hele proces. De overdracht is niet optimaal.
Onderzoek
Het bovenstaande pleit voor het in de ontwerpfase werken met ruimtemodellen. Een dergelijk model blijkt meer aan te sluiten bij de ontwerpmethoden en kan sneller worden aangepast tussen partijen. Helaas gebeurt dat, voor zover bekend, nog niet. Willen we dit wel laten lukken, dan moeten we onderzoeken hoe je met ruimtemodellen tussen de ontwerppartijen kunt omgaan. Na de ontwerpfase is de vraag hoe je een ruimtemodel optimaal kunt overdragen naar een objectmodel. Daar zijn al ontwikkelingen in gedaan, maar het kan en moet nog verder worden uitgewerkt en toegankelijk worden gemaakt.
Meer weten? Neem deel aan de digiGO Online Friday op 31 mei!
In de digiGO Online Friday ‘Waarom ruimtemodellen beter zijn dan objectmodellen’ op 31 mei licht Wiechert deze onderzoeksresultaten nader toe. Een mooie kans om jouw vragen aan hem te stellen. Deelname is gratis. Meld je hier aan voor deze Online Friday!
Meer blogs van Wiechert over dit thema